"Ik Zag Hoe Concepten Verwoeien als Strind in de Knau van een Gnas"

Speech ter gelegenheid van het 50-jarig jubileum van de VSCD


"Ik Zag Hoe Concepten Verwoeien als Strind in de Knau van een Gnas" Deze observatie is van Marten Toonder. Een toepasselijk beeld als je mijmert bij een mijlpaal: vijftig jaar VSCD. Omdat de VSCD voor mij een abstract begrip is, projecteer ik op de VSCD wat ik zie als een ontwikkeling van ideologie naar administratie. Technisch hebben we in die vijftig jaar gemeen, dat ook ik voor de helft van de tijd de programmering mocht vaststellen voor een gebouw dat theater heette. Tot vijf jaar geleden. Andere tijd dus dan nu, andere programmering, ander publiek, andere functie. Mijn betrokkenheid lag in de eerste plaats bij de theatermaker, daarna bij een publiek, en pas tenslotte bij de cultuurpolitieke infrastructuur die ruimte voor die activiteit zou kunnen geven - en die dat ook metterdaad gedaan heeft.

Je zou kunnen veronderstellen dat de VSCD zich vergeleken bij mij ontwikkelde in omgekeerde richting. Bij het begin van Uw vereniging, die zich bevlogen en energiek inzette voor de wederopbouw, voor het creëren van een beter klimaat, waarin wonden konden helen en daadkrachtig hoop op betere tijden werd vormgegeven, lag het hoofdaccent op vaststellen van innerlijke waarden. Ik was toen negen jaar oud en hield me vooral bezig met de buitenkant. De door het leven getekende gezichten van de volwassenen om me heen vond ik machtig mooi. Daar wilde ik bij horen, dan was je pas iemand, dan was je wijs. Zo kon het gebeuren dat ik met een verbrande kurk de schijn van wallen onder m'n ogen aanbracht die ik nu, vijftig jaar later, blijkbaar heb verdiend. Toen had ik overal een antwoord op, nu zit ik met de vragen.

Deze bijvoorbeeld: Waar staat de VSCD voor? Waar kan ze voor staan? Op zoek naar een mogelijk antwoord, schiet me het beeld van een advertentie en een poster te binnen, die dit voorjaar voornamelijk in de Randstad is verspreid. Felgekleurd en zo geluidloos als de Schreeuw van Edvard Munch. Een witgeschminkte kop op een zwart fond. Een groene tulp geklemd tussen een dubbele blauwe streep van lippen. Daarboven een knalrode scherpgetekende neus, met aan weerszijden kanarie-gele oogholtes. Zo geel dat de kleur overstraalt in het wit van de ogen; oogwit waarin de kleine rode adertjes uitwaaieren vanaf de twee grijsblauwe irissen, die je priemend aankijken. Dit is Anthon Beeke's portret van Benno Premsela, kunstpaus genoemd, dit voorjaar overleden. Premsela levert mij het mooiste model dat ik U kan bieden voor wat een belangenvereniging kan zijn: een vereniging zonder leden maar met gasten. Een systeem voor een constante open dialoog. Gemiddeld tenminste drie keer per week ontvingen Premsela en partner zes gasten te eten, in steeds wisselende samenstelling, in ieder geval gedurende de periode die ik meemaakte 35 jaar. Halveer die periode, omwille van tal van overlappingen, vermenigvuldig de 6 gasten met 17.5 en met het aantal weken dat een jaar telt, en dan kom je tot een gedachtenwisseling over kunst in onze samenleving tussen 16.380 deelnemers. Roep vervolgens hoofdschuddend: "dat kan toch niet" , rond het dan maar af naar beneden om op 10.000 te eindigen. Precieze getallen doet er eigenlijk weinig toe. Zoveel is duidelijk want het gaat om een met verve uitgedragen systeem, waarin het gesprek over wat je bezig houdt, waar je voor staat, en hoe je daarmee omgaat, is ingebed. Het ging altijd over de kunsten of je nu dokter of dichter, architect of schilder, choreograaf of fotograaf, politicus, student, bankier, theater directeur of componist was.

De VSCD bestaat 50 jaar. Waar staat die vereniging voor? Jan Knopper, directeur, vat het als volgt samen: "het nut van een belangenvereniging is het nastreven van gemeenschappelijke belangen van individuele leden." Waarover praten die leden? Over BTW-verlaging voor theaters, Nationaal Onderzoek onder Grote en Kleine theaters, een Landelijke Reserveringslijn, ontslag procedures, seizoenbrochures, de agenda commissie, Theater de Bonkelaar uit Sliedrecht, de klankbordcommissie, commerciële zaalverhuur, cabaretvoorstellingen versus repertoiretoneel, en zo meer. - Ik put uit de opsomming die Paul van Oort gaf op het congres Kunstenaars en Kunstbeleid van de Federatie van Kunstenaars Verenigingen. Ondanks alle tegenstellingen die er onder de leden leven identificeerde Van Oort twee gemeenschappelijke belangen: voldoende geld voor programmering, en voldoende interessant aanbod van theater voorstellingen. De citaten zijn letterlijk. De vertekening is karikaturaal, uiteraard mijn verantwoording, ook al put ik uit teksten van uw Vereniging. Maar U begrijpt al dat ik voor de kop van Premsela kies: die staat voor een leven met kunst en niet met het baantje. Dit is dan ook het moment waarop je Marten Toonder's observatie kunt citeren toen hij concepten zag verwaaien als strind in de knau van een gnas. Eind negentiende eeuw werd het Concertgebouw gesticht opdat er muziek zij; door de burgerij, voor het algemeen belang, en niet vanwege een zaal vol betalende bezoekers. De ideologie die vroeger de basis was voor het verbond, heeft plaats gemaakt voor een verenigingsleven als doel op zich. "Het beeld wordt bepaald door kortstondige belangengroepen, kleine associaties van mensen die werkelijk iets met elkaar gemeen hebben en vluchtige wisselende netwerken van mensen die in de opzet en de uitvoering van bepaalde projecten een gemeenschappelijk belang ontdekken" zo oppert Paul Kuypers wanneer hij een paar stellingen over het verenigingsleven aanbiedt. Opnieuw definiëren en van inhoud voorzien lijkt geboden.

Hoe complex de verbondswereld van netwerkenden in elkaar zit liet Hein Eberson een paar maanden geleden zien op de door hem gearrangeerde expositie in de Kunsthal van Rotterdam getiteld: The Peoples Choice. Daar was een grafische weergave te zien van alle belangenverenigingen, commissies, fondsen, adviesraden en instituties die zich over de kunsten buigen. Het bleek zo'n wijdvertakt netwerk vol management en regelgeving te zijn, dat je je afvraagt of in die enorme structuur nog wel plaats is voor datgene waar het allemaal mee begon. Kunst zelf is van staatswege tot beleidsobject verklaard. Daarmee lijkt ook de staat de ideologie een beetje vergeten. Gerard Drosterij, die als politicoloog onderzoek deed naar Kunstpolitiek in Nederland van 1848 tot heden, schrijft daarover: "De staat gelooft dat meer marktwerking ook in de geesten van de collectief gesponsorde culturele instituties zal helpen de smaak van de burger te cultiveren. Dit argument is heel pragmatisch, zowel in een economische als in een zedelijke zin: "de kunst" zal het van de commerciële instellingen verliezen als ze niet professionaliseert, maar ook het contact met de burger zal ze verliezen als ze zich niet op de markt begeeft." Kunst in een geïsoleerd reservaat als kunstmatige imitatie van de vrije markt? Aad Nuis heeft ons in "Pantser of Ruggegraat" onder het kopje "Hoofdlijnen" al gesuggereerd dat "iedere kunstenaar meer geholpen (is) met een dankbaar publiek, dan met een toelage of een subsidie in afwachting van erkenning die postuum komt, of nooit". Met andere woorden, Vincent van Gogh en Franz Kafka hadden zich wel is wat meer gelegen kunnen laten liggen aan hun publiek?

Hans Maarten van den Brink, de nieuwe VPRO baas, hield in de Balie Boekman-colleges een vurig pleidooi voor een duidelijke keuze ten faveure van de aanwezigheid van de kunsten in de samenleving. Een omgeving die hem lief is. Zo'n spiritueel klimaat bevalt hem. Kunst heeft zin, maar lang niet altijd een aanwijsbaar nut. In de wereld die hem voor ogen staat, zoekt de staat de legitimering voor haar cultuurbeleid niet voortdurend in de markt of bij mogelijke afnemers. "Ik wil niet dat de politiek mij dwingt", zo besluit van den Brink, "om na de verkiezingen ook nog iedere dag met m'n voeten te stemmen: een krankzinnige agenda afwerken die mij in moordend tempo van theaterkassa naar boekhandel, van bioscoop naar symposium en van galerie naar archief voert, alleen om de cultuurpolitiek die ik voorsta nog een tweede keer te legitimeren. Dat hoef ik voor defensie, volksgezondheid of justitie toch ook niet te doen?"

Die groeiende behoefte aan legitimatie voor alles waar we ons ongemakkelijk bij voelen, heeft volgens mij heel veel met consumptie te maken. Verwerken van iets dat ongevraagd met je is gebeurd bij een voorstelling, is wat anders dan een ding achter de toonbank aanwijzen en kopen, om het thuis in de kast te zetten. De VSCD reikt jaarlijks prijzen uit, bedoeld als een stimulans voor discussie, het honoreren van het resultaat. Of zijn die prijzen alleen een instrument ter bevordering van de consumptie? Die vraag is nauwelijks gesteld, of ik zie die ene grote publieksprijs - de enquete lijkt het publiek eerder aan te moedigen de voorstelling op onderdelen te staffelen, dan dat het hen stimuleert tot het werkelijk beleven ervan. Ik roep het toch maar even. Zou dit zo zijn, dan ben ik razendsnel weer terug bij af. Bij Benno Premsela, die ik een andersoortige belangen behartiging toe dicht. Ook hij had van doen met de procedurele mallemolen waarvan we ons hebben voorzien. De prioriteit lag echter altijd bij het persoonlijke gesprek, zodat dat zich inhoudelijk kon ontwikkelen. Om pas daarna, vanuit inhoud, met een beredeneerd standpunt, de bergen bestuurlijk papier te confronteren. Die inhoudelijke en persoonsgebonden benadering wordt bij de VSCD gemist als het daar alleen maar gaat over " het nastreven van gemeenschappelijke belangen van individuele leden". Dat zou niet meer zijn dan een beetje legitimering van de organisatie, vind ik. Als dat in plaats van persoonsgebonden keuzes de enige bindende factor is van de organisatie, dan word je eigenlijk een soort bediende van het lokaal bestuur. En het hale je de donder dat je het dan in toenemende mate zult afleggen tegen de alles overwoekerende managementtaken van het vak.

Met de VSCD als organisatie kan ik dus slecht uit de voeten. In beeldtaal omgezet koos ik voor het dramatisch portret van een clown, in plaats van het zakelijk plaatje van de kaartenbak. Mag je een vereniging eigenlijk vergelijken met een bezeten eenling? Misschien niet, maar je kunt de VSCD wel zien als het verbond van een rijkgeschakeerde verzameling van eigengereide, weldenkende mensen. Een verbond van individuen die van sociaal culturele wanten weten, en waarvan de kracht juist niet ligt in die enkele gemeenschappelijk belangen, maar in de tegenstellingen: in de verschillen van inventiviteit, in de begenadigde kritische perceptie van een programma aanbod, en hoe je daarmee op de barricades gaat om je publiek dat te laten beleven wat je ze hartstochtelijk toewenst. Verbonden met je collegae kun je je voelen op die momenten waarop je niet alleen lokaal maar ook nationaal het culturele klimaat van nieuwe impulsen wilt voorzien. Wanneer je door roeien en ruiten wilt gaan om het beste te laten ontstaan, in plaats van het makkelijkste te presenteren. Het zou gebaseerd moeten zijn op het diep gevoeld besef dat, zou er al legitimering nodig zijn, die uitsluitend te vinden is in de troostrijke, artistieke kracht van - bijvoorbeeld - Kafka en van Gogh. En dat het niet te vinden is in het hebbedingetje waarmee je voor een dag kunt scoren.

Het Concertgebouw laten ontstaan opdat er muziek zij, en niet om de boekhouding op orde te krijgen. Die VSCD, die er in beginsel vandaag ook nog is, verdient een stroom van felicitaties. Niet voor zichzelf maar voor wat individuele leden tot stand brachten en tot stand zullen brengen. Voor deze beginselen kan de VSCD vervolgens gaan staan. Ieder concept, dat dreigt te verwaaien, kan ten alle tijden kritisch worden bekeken, en indien noodzakelijk worden heringericht, met het oog op een systeem waarin waarden kunnen worden bepaald en kunnen worden uitgedragen.

Vanzelfsprekend doel ik dan niet op het budget, of op de volle zaal als uitgangspositie. Eigenlijk gaat het over een subtiele volgorde die in mijn ogen essentieel is. Ik geloof niet in het ondergeschikt maken aan een systeem. Dat is de ontkenning van datgene wat het mooiste kan zijn van onze persoonlijkheid. Ik geloof zelfs niet in een ambtenaar zonder mening. Om het maar op z'n lulligst te zeggen: "ook een ambtenaar is een mens". Daar mag en moet hij voor uitkomen. Echo van een nog immer voortsluimerend meningsverschil met Andre Jansen, hoofd kunstzaken van Amsterdam. Tijdens een eerste bijeenkomst - het begin van een overleg tussen Amsterdamse theaters, een Amsterdamse VSCD, zal ik maar zeggen - vroeg ik hem, in alle oprechtheid, zijn ideaalbeeld op tafel te leggen. Zeggend dat daar ongetwijfeld mee te werken zou zijn, met inbreng van alle gebundelde creativiteit daar aanwezig, ook al hoefden we het niet over alles eens te worden. "Ik heb geen ideaalbeeld", luidde het antwoord, "Ik ben ambtenaar, een ambtenaar hoeft geen mening te hebben". Ik vind dat aperte nonsens en bovendien een glasharde leugen. Iedereen heeft een mening. Of die nu van de pot gerukt is of niet. Bovendien is het altijd mogelijk met kracht van argumenten iets met of tegen die mening te doen. Zo leer je iedere dag wat bij. En uiteindelijk leer je dat een gezicht ontstaat in de tijd, met alle ervaringen, met al je fouten en heldendaden, en niet getekend met een zwart geblakerde kurk.

Alleen met een duidelijke keuze valt om te gaan. Dan kun je praten, en samenwerken. Ook al hou je er een volstrekt tegengestelde mening op na dan nog kun je er gezamenlijk het beste van maken. Ik bedoel dat letterlijk en zonder de suggestie van het compromis. Tegengestelde meningen kunnen gelijkwaardig naast elkaar staan, het debat inspireren, zonder die gruwelijke schijn van consensus. Ieder plan, ieder organogram, ieder kunstenplan, iedere reorganisatie moet de ogenschijnlijke, en wat mij betreft nog goed bedoelde logica ervan, kunnen ontstijgen. Op weg naar iets wat bezieling heet, wat zich aan je medemens laat meedelen. Alleen dan heb je het over de immense rijkdom die we als mens vertegenwoordigen, al ben je je bewust van alle makkes die de mens eigen zijn.

Ooit heb ik er nog grotere woorden voor gebruikt. Woorden als troost en genade. Ik doelde op het unieke besef, wanneer je realiseert dat je aanwezig bent op een van die schaarse momenten waarop er tussen spelers en publiek iets heel moois en bijzonders gebeurt. Momenten van herkenning; momenten die, ook onbenoemd, je de verzekering geven dat je hier nog jaren mee voort kunt. - En natuurlijk krijg je woorden als troost en genade niet zonder een lichte gene over de lippen. Die woorden passen ook niet in de helse wereld van consumptief gedrag, waarin alleen maar gesuggereerd wordt dat kunst een soort vluchtheuvel is.

"Als we kunst ervaren en met kunst omgaan, ontkomen we even aan de terreur van techniek en bureaucratie." zo stelt de Emeritus Hoogleraar Filosofie aan de Universiteit van Delft. "Dat vluchtheuvelbeeld heeft wel enige waarde. Joop van den Ende biedt even zovele vluchtheuvels als hoge kunst. Dat is ook precies de reden waarom ik Joop van den Ende wel waarde vind hebben, maar niet de meeste verstand-waarde." Joop Doorman, want die citeer ik hier, beseft maar al te goed, dat hij, als je het over zoiets als "de meeste waarde" zou willen hebben, vooral in zijn vakgebied opereert, de filosofie. Niettemin, zo houdt hij ons voor is de meest interessante waarde die we ons kunnen verwerven, in de omgang met de kunst verweven: ons vermogen om met de wisselwerking van kennis en emotie, door leven en denken, tot een creatief spel te kunnen geraken. "De sociaal maatschappelijke praktijk vereist zowel cognitieve als emotionele gaven. En de kunst biedt de mogelijkheid die vermogens te oefenen op een manier die volstrekt analoog is aan de manier waarop het vermogen tot morele omgang met andere mensen geoefend zou worden". Dat zegt de filosoof. Terug naar ons vakgebied nu. Volgens mij gaat het bij dat "oefenen" om actieve deelname. Een actieve houding geeft "de meeste waarde", in tegenstelling tot het passievere consumeren. In dat proces maakt een theater al een keuze: namelijk tussen verblijf op een vluchtheuvel of deelname aan het verkeer. Wie actief deelneemt, treedt in dialoog, handelt vanuit het bewustzijn dat hoe meer je naar een voorstelling brengt hoe meer je zult kunnen ontvangen. Dat is de speelse omgang met kunst waartoe je je had verplicht, om door middel van die omgang een grotere humaniteit te verwerven.

De VSCD bestaat vijftig jaar. Goed moment om nog eens na te gaan of je als clown of als ladenkast gekend wilt worden. We weten hoe concepten kunnen verwaaien. We weten hoe Marten Toonder daarmee omging. Je kon er vergif op innemen, wanneer Bul Super en Hiep Hyper voor de zoveelste keer verkleed ten tonele kwamen, zich luid voorstellend als "zakenlieden, eerlijk als goud", dat ze zich aan de kas zouden vergrijpen. Marten Toonder zorgde er wel voor dat ene Ollie B. altijd in de buurt was om gedecideerd zijn jonge vriend een opdracht te geven: "Tom Poes, verzin een list".



Amsterdam (NL)

21

VSCD